Soms hoor ik ouders zeggen:

  • ”Hij durft niets nieuws meer te proberen.”
  • ”Ze barst in tranen uit als iets niet meteen lukt.”
  • ”Hij zegt de hele tijd: ik kan het toch niet.”

Het zijn herkenbare uitspraken van kinderen die worstelen met faalangst. In mijn praktijk kom ik dit regelmatig tegen. En het is zó begrijpelijk — want ieder kind wil het graag goed doen. Alleen… als die wens te groot wordt, kan het ook gaan knellen.

Wat is faalangst eigenlijk?

Faalangst is de angst om te falen — om iets niet goed te doen, om af te gaan, of om te horen dat het niet genoeg is.

Een beetje spanning hoort erbij, maar bij faalangst wordt die spanning zó groot, dat het je kind belemmert. Sommige kinderen trekken zich terug en willen niets meer proberen. Anderen raken boos of gefrustreerd. En soms lijkt het alsof ze ‘geen zin hebben’, terwijl er eigenlijk angst en onzekerheid onder zitten.

Herkenbare signalen:

– Je kind huilt of wordt boos als iets niet meteen lukt.

– Er komt vaak een “Ik kan dit niet” nog vóór er begonnen wordt.

– Voor een toets, spreekbeurt of nieuwe activiteit is er buikpijn of hoofdpijn.

– Je kind wil geen nieuwe dingen proberen, uit angst dat het mislukt.
– Er is veel vergelijken met anderen: “Zij kunnen het beter dan ik.”

Herken je dit bij je kind? Dan kan faalangst een rol spelen.

Waar komt het vandaan?

Er is niet één oorzaak. Vaak zie ik dat kinderen met faalangst:
* heel graag alles goed willen doen;
* gevoelig zijn voor complimenten over resultaat in plaats van inzet;
* een keer iets naars hebben meegemaakt waardoor ze bang zijn om te falen;
* of zichzelf veel druk opleggen om het goed te doen voor anderen.

Wat jij als ouder kunt doen:

1. Benoem de inzet, niet alleen het resultaat.
Zeg liever: “Wat fijn dat je het geprobeerd hebt” dan “Wat goed dat je een 10 hebt.”

Zo leert je kind dat proberen belangrijker is dan perfect zijn.

Maar dit kan ook helpend zijn bij een (sport)wedstrijd. Vraag niet direct: ”Heb je gewonnen?” Maar stel in plaats daarvan de vraag ”Heb je je best gedaan?”

2. Laat zien dat fouten maken mag.

Vertel over jouw eigen missers, lach er samen om, en bespreek wat je ervan leert. Dat maakt fouten minder spannend.

3. Help ontspannen.
Kinderen met faalangst leven vaak veel ‘in hun hoofd’. Spel, buiten zijn of iets creatiefs doen helpt om spanning los te laten.

4. Geef ruimte om te falen.
Laat je kind soms bewust iets proberen wat moeilijk is — zonder dat het perfect hoeft. Benoem daarna wat goed ging, ook al was het niet af.

5. Luister, zonder meteen te willen oplossen.

Soms is luisteren al genoeg. “Ik snap dat het spannend is” helpt vaak meer dan “Je hoeft niet bang te zijn.”

Hoe ik met kinderen werk:

In mijn praktijk werk ik met kinderen tussen de 8 en 16 jaar die worstelen met onzekerheid of faalangst. Samen ontdekken we wat er van binnen gebeurt als iets spannend voelt. We doen dat op een speelse, veilige manier — met creatieve opdrachten, spel, of een kleine opstelling.
Kinderen leren dat fouten maken mag, dat ze goed zijn zoals ze zijn, en dat leren vooral leuk mag zijn.
Ik vind het telkens weer bijzonder om te zien hoe een kind, dat eerst vol twijfel binnenkomt, na een paar sessies weer wat meer durft te stralen.

Wil je weten wat ik voor jouw kind kan betekenen?
Neem gerust contact op met me.
Samen kijken we wat er speelt — en hoe jouw kind weer met vertrouwen mag groeien.
Misschien is de LEF! Faalangsttraining iets voor jouw kind. Kijk gerust even rond, voor meer informatie!

https://kindercoachpraktijksprankel.nl/lef-faalangsttraining

Want ieder kind mag stralen, ook als het niet perfect is.